BMW 2500 CS, 2800 CS EN 3.0 CS (1968-1977)
Zoals van de meeste BMWmodellen, verscheen in 1968 ook van de 2500 en 2800 een coupé-versie. Die kwamen gelijktijdig uit met de gewone sedans, maar vormde een wereld van verschil qua uiterlijk. Waar de gezinswagens weliswaar modern en strak, maar ook een beetje saai waren, was de coupé ronduit opzienbarend. De lijnen waren fris, met een lange neus, een groot glasoppervlak en het gebrek aan een b-stijl. Tel daarbij een luxe interieur op met stuurbekrachtiging en elektrische bediende ruiten én fantastische zescilinder-motoren en het recept voor succes was klaar.
En inderdaad: de nieuwe coupés sloegen in als een bom. BMW verkocht er in zeven jaar tijd bijna 30.000. In eerste instantie van de 2500- en 2800 CS, maar later - in 1971 - werd die laatste opgevolgd door de 3.0 CS met 2.985 cc en weer even later verscheen daar een versie met brandstofinjectie van: de 3.0 CSi. Met 200 pk is die laatste tot een topsnelheid van 220 km/h in staat. Aan de absolute top stond de 3.0 CSL die qua naam en uiterlijk weliswaar niet zo heel erg af leek te weken van de 3.0 CS, maar die dat wel degelijk deed. De L stond voor Leight en dat was hij ook. Standaard kwam deze BMW met een vermogen van 205 tot 210 pk, maar voor gebruik op het circuit werd hij vaak dusdanig onder handen genomen dat er soms zelfs meer dan het dubbele aantal pk’s uit werd gepompt. Mede dankzij de toepassing van een turbo. De homologatie-specials voor op straat zagen er net als de circuitversies bijna angstaanjagend uit, met een enorme spoiler op de achterklep. Daar dankt de 3.0 CSL ook zijn bijnaam aan: Batmobile.
Zoals van de meeste BMWmodellen, verscheen in 1968 ook van de 2500 en 2800 een coupé-versie. Die kwamen gelijktijdig uit met de gewone sedans, maar vormde een wereld van verschil qua uiterlijk. Waar de gezinswagens weliswaar modern en strak, maar ook een beetje saai waren, was de coupé ronduit opzienbarend. De lijnen waren fris, met een lange neus, een groot glasoppervlak en het gebrek aan een b-stijl. Tel daarbij een luxe interieur op met stuurbekrachtiging en elektrische bediende ruiten én fantastische zescilinder-motoren en het recept voor succes was klaar.
En inderdaad: de nieuwe coupés sloegen in als een bom. BMW verkocht er in zeven jaar tijd bijna 30.000. In eerste instantie van de 2500- en 2800 CS, maar later - in 1971 - werd die laatste opgevolgd door de 3.0 CS met 2.985 cc en weer even later verscheen daar een versie met brandstofinjectie van: de 3.0 CSi. Met 200 pk is die laatste tot een topsnelheid van 220 km/h in staat. Aan de absolute top stond de 3.0 CSL die qua naam en uiterlijk weliswaar niet zo heel erg af leek te weken van de 3.0 CS, maar die dat wel degelijk deed. De L stond voor Leight en dat was hij ook. Standaard kwam deze BMW met een vermogen van 205 tot 210 pk, maar voor gebruik op het circuit werd hij vaak dusdanig onder handen genomen dat er soms zelfs meer dan het dubbele aantal pk’s uit werd gepompt. Mede dankzij de toepassing van een turbo. De homologatie-specials voor op straat zagen er net als de circuitversies bijna angstaanjagend uit, met een enorme spoiler op de achterklep. Daar dankt de 3.0 CSL ook zijn bijnaam aan: Batmobile.
Comment