Aston Martin DB4
Met de DB4 betrad Aston-Martin eindelijk het topsegment van de sportwagens, dat tot die tijd in handen was van Ferrari, Mercedes en Maserati die zo goed als het monopoly bezaten.
De DB4 werd op 10 oktober 1958 met veel tamtam onthuld op het autosalon van Parijs. Een tijdje later, op het Autosalon in London werd hij onthaald als een ster, bedolven onder positieve kritieken en een gevoel van nationale trots door de patriottische Britse pers.
Maar het duurde nog tot 1959 tot de eerste seriemodellen de klanten bereikten. De ontwikkelingstijd bedroeg 4 jaar. Harold Beach, een medewerker van Aston-Martin had een frame ontworpen half de jaren 50, waarover een skelet van dikke en dunnere werd gezet, en vervolgens bekleed met een licht en gracieus koetswerk. Het superleggera principe van Carrozzeria Touring uit Milaan werd toegepast, en werd ook onder hun licentie gefabriceerd. Nergens was er een breuk met de traditie te bespeuren. De ruggengraat van de Atom was van sterk gelijkend, en de silhouette was vergelijkbaar met die van de MKIII bijvoorbeeld, die 150kg lichter en £600 goedkoper was. Diezelfde MarkIII hield trouwens zijn positie als alternatief voor de DB4 tot in 1959. De DB4 was allesbehalve goedkoop. In Duitsland bijvoorbeeld kostte een DB4 46.000 Mark, terwijl de Mercedes-Benz 300SL verkocht werd voor maar 33.000Mark.
Ondertussen was er een nieuwe 6-cilinder motor in ontwikkeling geweest sinds 1955. Het was een aluminium exemplaar, waardoor het een derde lichter was als het vorige. Met een slagvolume van 3,7 liter en een boring en slag van beide 90mm kon het verder ontwikkeld worden. Het was het meesterwerk van de Poolse ingenieur Tadek Marek, die Groot-Brittannië had weten te bereiken na een gevaarlijke reis gedurende de oorlog. De nieuwe motor werd geadverteerd met een vermogen van 243pk, maar de Duitse industrienorm beperkte het tot 210pk, wat nog steeds meer dan genoeg was.
De belofte dat de DB4 0-160-0 kon doen binnen een halve minuut bleek, tot ieders opluchting wél te kloppen. Testrijder Roy Salvadori deed de proef twee keer achter elkaar in 27,4seconden als ultiem bewijs.
Reg Parnell, hoofd van de raceafdeling en oud-coureur van Aston-Martin deed het in 20 seconden aan het stuur van een DB4 GT, niet in het minste dankzij de Girling remschijven die gigantisch waren van afmeting. De DB4 GT werd een jaar na het basismodel gelanceerd met als doel de Ferrari 250 GT SWB te beconcurreren. Op circuit was de DB4 GT echter totaal geen partij voor de Ferrari, zeker vanaf de komst van de sublieme Ferrari 250 GTO in 1962. Toch was de DB4 GT nog steeds een extreem leuke wagen. Hij had een topsnelheid van 245kmh, 20kmh sneller dan de gewone DB4. 80kg balast had men kunnen elimineren, vooral door het gebruik van plexiglas. De wielbasis was met 1270mm ingekort tot 2362mm en de deuren waren een stuk smaller. De toch al krappe achterstoelen werden verwijderd en voor aërodynamische redenen droegen de koplampen een plexiglas cover. Drie dubbele Weber-carburatoren, verhoogde compressie en scherpere nokkenassen deed het vermogen stijgen tot 267pk.
De DB4 GT Zagato was de ultieme trap, hoewel hij, na zijn introductie op Earls Court in september 1960, maar 19 keer gebouwd werd. Elkeen uniek feitelijk. Negen weeks duurde het tussen de bestelling van de wagen bij de kleine carrossier in Terrazzano di Rho, waar het rollende chassis, aangeleverd door Aston-Martin, werd bekleed met een volledig aluminium koetswerk, dat overigens niet beschermd werd door bumpers. Het gebruik van nóg meer aluminium en plexiglas deed het gewicht wederom afnemen met 45kg. De motor, die 285pk leverde in de Zagato, dronk uit een 135-liter tank die, samen met het erbovenop gemonteerde reservewiel, bijna de volledige bagageruimte in beslag nam.
Er zijn 5 stadia geweest in de levensloop van de DB4, in het totaal goed voor 170 veranderingen. In het totaal zijn er 1103 Saloons en 75GT’s tot bij klanten geraakt. Het duurde tot 1961 vooraleer er een open versie ontstond. Op hetzelfde moment werd ook de Vantage geïntroduceerd, zoals gewoonlijk betekende dat extra vermogen. De DB4 Vantage leverde 240pk, precies het aantal dat beloofd was op de introductie 3 jaar ervoor.
Geen wonder dat “Sporting Motorist� waarschuwde voor overspel in 1962, deze wagen kon immers meer voor jou gaan betekenen dan je vrouw.
Met de DB4 betrad Aston-Martin eindelijk het topsegment van de sportwagens, dat tot die tijd in handen was van Ferrari, Mercedes en Maserati die zo goed als het monopoly bezaten.
De DB4 werd op 10 oktober 1958 met veel tamtam onthuld op het autosalon van Parijs. Een tijdje later, op het Autosalon in London werd hij onthaald als een ster, bedolven onder positieve kritieken en een gevoel van nationale trots door de patriottische Britse pers.
Maar het duurde nog tot 1959 tot de eerste seriemodellen de klanten bereikten. De ontwikkelingstijd bedroeg 4 jaar. Harold Beach, een medewerker van Aston-Martin had een frame ontworpen half de jaren 50, waarover een skelet van dikke en dunnere werd gezet, en vervolgens bekleed met een licht en gracieus koetswerk. Het superleggera principe van Carrozzeria Touring uit Milaan werd toegepast, en werd ook onder hun licentie gefabriceerd. Nergens was er een breuk met de traditie te bespeuren. De ruggengraat van de Atom was van sterk gelijkend, en de silhouette was vergelijkbaar met die van de MKIII bijvoorbeeld, die 150kg lichter en £600 goedkoper was. Diezelfde MarkIII hield trouwens zijn positie als alternatief voor de DB4 tot in 1959. De DB4 was allesbehalve goedkoop. In Duitsland bijvoorbeeld kostte een DB4 46.000 Mark, terwijl de Mercedes-Benz 300SL verkocht werd voor maar 33.000Mark.
Ondertussen was er een nieuwe 6-cilinder motor in ontwikkeling geweest sinds 1955. Het was een aluminium exemplaar, waardoor het een derde lichter was als het vorige. Met een slagvolume van 3,7 liter en een boring en slag van beide 90mm kon het verder ontwikkeld worden. Het was het meesterwerk van de Poolse ingenieur Tadek Marek, die Groot-Brittannië had weten te bereiken na een gevaarlijke reis gedurende de oorlog. De nieuwe motor werd geadverteerd met een vermogen van 243pk, maar de Duitse industrienorm beperkte het tot 210pk, wat nog steeds meer dan genoeg was.
De belofte dat de DB4 0-160-0 kon doen binnen een halve minuut bleek, tot ieders opluchting wél te kloppen. Testrijder Roy Salvadori deed de proef twee keer achter elkaar in 27,4seconden als ultiem bewijs.
Reg Parnell, hoofd van de raceafdeling en oud-coureur van Aston-Martin deed het in 20 seconden aan het stuur van een DB4 GT, niet in het minste dankzij de Girling remschijven die gigantisch waren van afmeting. De DB4 GT werd een jaar na het basismodel gelanceerd met als doel de Ferrari 250 GT SWB te beconcurreren. Op circuit was de DB4 GT echter totaal geen partij voor de Ferrari, zeker vanaf de komst van de sublieme Ferrari 250 GTO in 1962. Toch was de DB4 GT nog steeds een extreem leuke wagen. Hij had een topsnelheid van 245kmh, 20kmh sneller dan de gewone DB4. 80kg balast had men kunnen elimineren, vooral door het gebruik van plexiglas. De wielbasis was met 1270mm ingekort tot 2362mm en de deuren waren een stuk smaller. De toch al krappe achterstoelen werden verwijderd en voor aërodynamische redenen droegen de koplampen een plexiglas cover. Drie dubbele Weber-carburatoren, verhoogde compressie en scherpere nokkenassen deed het vermogen stijgen tot 267pk.
De DB4 GT Zagato was de ultieme trap, hoewel hij, na zijn introductie op Earls Court in september 1960, maar 19 keer gebouwd werd. Elkeen uniek feitelijk. Negen weeks duurde het tussen de bestelling van de wagen bij de kleine carrossier in Terrazzano di Rho, waar het rollende chassis, aangeleverd door Aston-Martin, werd bekleed met een volledig aluminium koetswerk, dat overigens niet beschermd werd door bumpers. Het gebruik van nóg meer aluminium en plexiglas deed het gewicht wederom afnemen met 45kg. De motor, die 285pk leverde in de Zagato, dronk uit een 135-liter tank die, samen met het erbovenop gemonteerde reservewiel, bijna de volledige bagageruimte in beslag nam.
Er zijn 5 stadia geweest in de levensloop van de DB4, in het totaal goed voor 170 veranderingen. In het totaal zijn er 1103 Saloons en 75GT’s tot bij klanten geraakt. Het duurde tot 1961 vooraleer er een open versie ontstond. Op hetzelfde moment werd ook de Vantage geïntroduceerd, zoals gewoonlijk betekende dat extra vermogen. De DB4 Vantage leverde 240pk, precies het aantal dat beloofd was op de introductie 3 jaar ervoor.
Geen wonder dat “Sporting Motorist� waarschuwde voor overspel in 1962, deze wagen kon immers meer voor jou gaan betekenen dan je vrouw.
Comment