Mercedes-Benz W111
Soms gebeurt het dat designkenmerken leiden tot een naam, die veel bekender en duurzamer blijken dan de officiële naamgeving van het bedrijf. De volksmond sluit ze in hun armen, en worden zo deel van de geschiedenis van het merk. Zo gebeurde het dat de opvolger van de “Ponton� in 1959 de “Heckflosse� was, genoemd naar de subtiele uitwassen op de achterste hoeken van de wagen. Het was een toegeving aan de rage van toen, vooral in de Verenigde Staten, evenwel veel subtieler als de gigantische vinnen op de koffers van Caddilac of Lincoln. En omdat men bij Mercedes van oordeel was dat de vorm ondergeschikt was aan de functie, kregen ze direct de naam ‘peilstege’.
Het motto van de nieuwe 220b, 220sb en 220seb was: “De nieuwe 6-cilinders, een klasse op zichzelf�. Dat begon met de inspanningen geleverd voor de veiligheid. Voor de eerste keer had men de ideeën van de Mercedes-werknemer consequent toegepast: Een rigide passagierskooi die in een geval van een ongeval beschermd word door vervormbare zones voor- en achteraan. Ook in het interieur werd aandacht besteed aan de veiligheid. Zo kreeg het stuurwiel een stootkussen mee, was het dashboard bekleed met een schokabsorberende laag en werden de bedieningsknoppen elastisch en ietwat verzonken opgesteld. Ook de deursloten waren zo ontwikkeld dat ze na een ongeval gemakkelijk te openen waren.
Langs buiten waren de beide S-versies te herkennen aan de prominentere plaats die het chroomwerk innam. De 220Sb werd gevoed door twee Solex carburatoren en leverde 95pk. De injectiemotor van de 220Seb leverde 120pk. Het onderstel bestond uit een enkele dwarsbalk, op 2 punten elastisch verbonden met de opbouw. Een compensatieveer bovenop het zwenkpunt van de pendelas zorgt voor een gelijkmatige verdeling van de krachten op beide achterwielen. Door de schokdempers meer naar buiten te brengen werd de dempingkwaliteit verbeterd en waren ze vanzelfsprekend ook beter bereikbaar. In april 1962 ontvingen de S-modellen schijfremmen. De 220b was 16 maanden later aan de beurt, en alle modellen kregen vanaf dan ook rembekrachtiging standaard. De hydrak-halfautomaat was nog tot het begin van 1962 verkrijgbaar, tot een volwaardige automaat zijn intrede deed op de optielijsten van de seb in april 1962 en augustus 1962 voor beide andere modellen, tegen een prijs van 1400 Mark. Het ging om een hydraulische koppeling verbonden met een planetair systeem met 4 versnellingen. Die behoorde, tesamen met luchtvering en servostuur tot de basisuitrusting van het 300se topmodel die in augustus 1961 in de showrooms belandde. Vanaf het autosalon van Genève in 1963 was er ook een verlengde versie beschikbaar van deze 300Se, wiens wielbasis groeide met 100mm. Wanneer men stopt met het produceren van de W111 loopt de productie van de 230S, de opgeboorde versie van de 220b nog even door.
Ook de coupé, die bij de opening van het Mercedes-Benz museum op 24 februari 1961 werd voorgesteld, en de cabrio, voorgesteld in augustus datzelfde jaar. Zo elegant en tijdloos zijn hun vormen, dat ze ook nog de motoren van de volgende modelgeneraties meekregen. Tot de mooie tweelingen 280SE 3.5 kwamen, die met hun zijdezachte V8 van 200pk, enkel te onderscheiden waren door hun vlakke radiatorrooster.
Soms gebeurt het dat designkenmerken leiden tot een naam, die veel bekender en duurzamer blijken dan de officiële naamgeving van het bedrijf. De volksmond sluit ze in hun armen, en worden zo deel van de geschiedenis van het merk. Zo gebeurde het dat de opvolger van de “Ponton� in 1959 de “Heckflosse� was, genoemd naar de subtiele uitwassen op de achterste hoeken van de wagen. Het was een toegeving aan de rage van toen, vooral in de Verenigde Staten, evenwel veel subtieler als de gigantische vinnen op de koffers van Caddilac of Lincoln. En omdat men bij Mercedes van oordeel was dat de vorm ondergeschikt was aan de functie, kregen ze direct de naam ‘peilstege’.
Het motto van de nieuwe 220b, 220sb en 220seb was: “De nieuwe 6-cilinders, een klasse op zichzelf�. Dat begon met de inspanningen geleverd voor de veiligheid. Voor de eerste keer had men de ideeën van de Mercedes-werknemer consequent toegepast: Een rigide passagierskooi die in een geval van een ongeval beschermd word door vervormbare zones voor- en achteraan. Ook in het interieur werd aandacht besteed aan de veiligheid. Zo kreeg het stuurwiel een stootkussen mee, was het dashboard bekleed met een schokabsorberende laag en werden de bedieningsknoppen elastisch en ietwat verzonken opgesteld. Ook de deursloten waren zo ontwikkeld dat ze na een ongeval gemakkelijk te openen waren.
Langs buiten waren de beide S-versies te herkennen aan de prominentere plaats die het chroomwerk innam. De 220Sb werd gevoed door twee Solex carburatoren en leverde 95pk. De injectiemotor van de 220Seb leverde 120pk. Het onderstel bestond uit een enkele dwarsbalk, op 2 punten elastisch verbonden met de opbouw. Een compensatieveer bovenop het zwenkpunt van de pendelas zorgt voor een gelijkmatige verdeling van de krachten op beide achterwielen. Door de schokdempers meer naar buiten te brengen werd de dempingkwaliteit verbeterd en waren ze vanzelfsprekend ook beter bereikbaar. In april 1962 ontvingen de S-modellen schijfremmen. De 220b was 16 maanden later aan de beurt, en alle modellen kregen vanaf dan ook rembekrachtiging standaard. De hydrak-halfautomaat was nog tot het begin van 1962 verkrijgbaar, tot een volwaardige automaat zijn intrede deed op de optielijsten van de seb in april 1962 en augustus 1962 voor beide andere modellen, tegen een prijs van 1400 Mark. Het ging om een hydraulische koppeling verbonden met een planetair systeem met 4 versnellingen. Die behoorde, tesamen met luchtvering en servostuur tot de basisuitrusting van het 300se topmodel die in augustus 1961 in de showrooms belandde. Vanaf het autosalon van Genève in 1963 was er ook een verlengde versie beschikbaar van deze 300Se, wiens wielbasis groeide met 100mm. Wanneer men stopt met het produceren van de W111 loopt de productie van de 230S, de opgeboorde versie van de 220b nog even door.
Ook de coupé, die bij de opening van het Mercedes-Benz museum op 24 februari 1961 werd voorgesteld, en de cabrio, voorgesteld in augustus datzelfde jaar. Zo elegant en tijdloos zijn hun vormen, dat ze ook nog de motoren van de volgende modelgeneraties meekregen. Tot de mooie tweelingen 280SE 3.5 kwamen, die met hun zijdezachte V8 van 200pk, enkel te onderscheiden waren door hun vlakke radiatorrooster.
Comment